Als wij, de grote mensen, moe zijn
Van het praten met elkaar,
Als wij moe zijn van het slapen
Met elkaar, het wandelen
En handeldrijven met elkaar,
Het tafelen en oorlog voeren
Met elkaar, als wij zo moe zijn
Van elkaar, van het elkaren
Van elkaar, dan zetten wij de kat
Op onze schouder, gaan de tuin in
En zoeken de kinderstemmen achter
De hoge hagen en in de boomhut.
En zwijgend leggen wij onze vermoeidheid
In het gras, en de jaren die zwaar
En donker sliepen in de zoom
Van onze jas ontbloten zich daarboven
In een jongenskeel en dansen op
En neer in een vochtige meisjesmond.
Als wij, de grote mensen, moe zijn
Van het praten,
Van het praten,
Van het praten met elkaar,
Gaan wij de tuin in en verzwijgen ons
In de kat, in het gras, in het kind.
Leonard Nolens
Mooi, mooi, mooi, dat gedicht! Nolens kan het tuingevoel inderdaad prachtig verwoorden. En jullie zalige sneeuwklokjes passen perfect bij die poëzie!
Een schoontje hé 😉
schitterend!
Nohhh….. wat prachtig omschreven zeg.
Ik ben er helemaal een beetje stil van.
Prachtig dat je dit met ons deelt 🙂
dank je wel…prachtig!
So true. Een heel erg knap gedicht.
ja, hij kan het, die Nolens!
Daar wordt ik stil van.
Mooi gedicht!
Zo mooi…